1. Onverminderd de vrijstelling als bedoeld in artikel 143, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG en behoudens het bepaalde in artikel 38 van de onderhavige richtlijn, wordt vrijstelling verleend voor:
a) therapeutische stoffen van menselijke oorsprong;
b) testsera voor de vaststelling van bloedgroepen;
c) testsera voor de vaststelling van weefselgroepen.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt verstaan onder:
a) | „therapeutische stoffen van menselijke oorsprong” : menselijk bloed en derivaten daarvan (volledig menselijk bloed, gedroogd menselijk plasma, menselijk albumine en stabiele oplossingen van menselijke plasmaproteïnen, menselijke immoglobuline, menselijk fibrinogeen); |
b) | „testsera voor de vaststelling van bloedgroepen” : alle testsera van menselijke, dierlijke, plantaardige of andere oorsprong voor de vaststelling van menselijke bloedgroepen en de opsporing van bloedincompatibiliteit; |
c) | „testsera voor de vaststelling van weefselgroepen” : alle testsera van menselijke, dierlijke, plantaardige of andere oorsprong voor de vaststelling van menselijke weefselgroepen. |